Abstract

In een eerste historische analyse van de ingreep-effectrelaties op de Zeeschelde (Van Braeckel et al., 2006) werden data verzameld, geëvalueerd naar kwaliteit en continuïteit en ecologisch geïnterpreteerd. De eerste analyse van ingrepen, getij en evolutie van Zeescheldehabitats was vooral kwalitatief. Eenduidige oorzaak-gevolg relaties waren moeilijk te leggen omdat verschillende ingrepen gelijktijdig plaatsvonden en het relatief belang van autonome processen moeilijk in te schatten was. Kennishiaten werden geïdentificeerd en een aantal onderzoeksvragen werden als stelling geformuleerd.
In dit vervolgproject werd de systeemkennis verder uitgediept met nieuw verworven informatie: de tij-analyse werd meer in detail doorgevoerd en het historisch beeld van de ecotopen werd vervolledigd. Het doel van deze vervolgstudie was vooral om ingreep-effect relaties beter te kwantificeren.
Met betrekking tot arealen werd vastgesteld dat slik- en schoroppervlakten langs de Zeeschelde en haar getijgebonden zijrivieren respectievelijk met 66% en 82% verminderden tussen 1850 en 2003. Sinds 1930 verdween ook 40% van het ondiep subtidaal. Zowel rechtstreekse habitatvernietiging als hydrodynamische en morfologische ontwikkelingen die voortschrijdende erosie veroorzaken, liggen hier aan de basis. Meer bepaald rechttrekkingen, inpolderingen, dijkwerken, zeespiegelstijging, wijziging en manipulatie van het debiet van de bovenafvoer, verruiming en verdieping van de vaargeul, vaargeulonderhoud en
baggerstortwerken, zandwinning en morfologische aanpassingen worden steeds in die context vermeld.
In deze studie wordt met behulp van numerieke modelleringen (1D en 2D modellen) getracht het effect van de verschillende ingrepen te kwantificeren. Het doel is om de relatieve bijdrage van rechttrekkingen, debietwijzigingen van de bovenafvoer, inpolderingen, verruimingen, zandwinning en de algemene zeespiegelstijging op de getij-indringing in het Schelde-estuarium te bepalen. Omdat de morfologische veranderingen van het Middelgat en het Gat van Ossenisse eveneens het getij beïnvloedden werden ook deze gemodelleerd in enkele bagger/stort-scenario‟s. Vertrekkend van modellen die de huidige topo-bathymetrie
weergeven worden de ingrepen uit het verleden schematisch ongedaan gemaakt. Het resultaat is dus niet echt een reconstructie van het verleden maar eerder een „hindcast‟ vanuit het heden. Door de resultaten van verschillende simulaties te vergelijken kunnen richting en grootteorde van het aandeel van de ingrepen op wijzigingen in de getij-variabelen begroot worden. Via deze getijkenmerken werd dan de potentiële impact op areaal en kwaliteit van habitats ingeschat.
Een laagwater daling heeft de potentie in zich de slikoppervlakte te vergroten, althans indien de hoogtegradiënt niet te steil is. Op dezelfde wijze kan stijging van hoogwater potentieel schoruitbreiding met zich meebrengen op voorwaarde dat de zijdelingse ruimte voorhanden is. De werkelijke ontwikkeling van slikken en schorren ten gevolge van toenemend getijverschil is echter ook nog afhankelijk van sedimentvracht, hydro- en morfodynamiek en topografie. In de Zeeschelde is de beschikbaarheid van sediment geen beperkende factor. Door gebrek aan zijdelingse ruimte en luwten echter zal toename in het getijverschil zelden in duurzame slik- en schorwinst resulteren.

Document type: Book

Full document

The URL or file path given does not exist.


Original document

The different versions of the original document can be found in:

https://pureportal.inbo.be/portal/en/publications/historische-evolutie-van-zeescheldehabitats(d662ed7c-760b-490e-8c53-9c763a74e6b3).html,https://purews.inbo.be/files/554097/VanBraeckel_etal_2012_HistorischeEvolutieZeehabitats.pdf

Back to Top

Document information

Published on 31/12/11
Accepted on 31/12/11
Submitted on 31/12/11

Volume 2012, 2012
Licence: CC BY-NC-SA license

Document Score

0

Views 1
Recommendations 0

Share this document

claim authorship

Are you one of the authors of this document?